Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bopz, afgewezen verzoek tot verlening van een voorlopige machtiging; onjuiste maatstaf.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



R07/048HR

Mr. F.F. Langemeijer

Parket, 6 april 2007

Conclusie inzake:

Officier van Justitie te Rotterdam

tegen

[Verweerder]

In deze BOPZ-zaak komt de officier van justitie op tegen de weigering van een voorlopige machtiging.

1. De feiten en het procesverloop

1.1. Bij inleidend verzoekschrift van 7 december 2006 heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen tot het doen opnemen en verblijven van gerekestreerde in cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 6 december 2006 opgemaakt door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.

1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 11 december 2006. Hierbij waren aanwezig: betrokkene(1) en zijn advocaat, een medewerker van een sociaal-pedagogisch adviesbureau en de behandelaar in de Rijksinrichting voor jeugdigen "de Hartelborgt" te Spijkenisse waar betrokkene op dat moment verbleef.

1.3. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie afgewezen. De rechtbank stelde vast dat betrokkene lijdende is aan een stoornis van de geestvermogens. Uit het verhoor is volgens de rechtbank echter onvoldoende gebleken "dat er sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar in de zin van artikel 20 van de wet BOPZ".

1.4. Namens de officier van justitie is tijdig beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.

2. Bespreking van het cassatiemiddel

2.1. De rechtsklacht houdt in dat de rechtbank heeft miskend dat het onderhavige verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging dient te worden beoordeeld op de voet van art. 2 Wet Bopz en niet op die van art. 20. Art. 2 Wet Bopz stelt niet de eis dat sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar.

2.2. De klacht is gegrond. De rechtbank heeft vermoedelijk zich vergist. Het inleidend verzoek van de officier van justitie strekte tot verlening van een voorlopige machtiging als bedoeld in art. 2 Wet Bopz. Art. 2 lid 2 Wet Bopz vereist dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Voor toepassing van art. 2 Wet Bopz is niet vereist dat het gevaar onmiddellijk dreigend is. Het begrip `gevaar' is, voor wat zijn aard betreft, omschreven in art. 1, lid 1 onder f, Wet Bopz. Gevaar is te verstaan als: de kans op onheil. Het moet daarbij gaan om een voldoende ernstig gevaar. Dit heeft twee aspecten: enerzijds de mate van waarschijnlijkheid dat het gevreesde onheil intreedt en anderzijds de ernst van de gevolgen indien het gevreesde onheil zich verwezenlijkt. De wetgever heeft het eerste aspect als volgt onder woorden gebracht: "Gevaar" is er niet pas, wanneer het onheil waarschijnlijk is; anderzijds is het er ook niet reeds wanneer het slechts mogelijk is. Vereist is een enigszins belangrijke mogelijkheid, een ernstige mogelijkheid."(2)

2.3. Voor een inbewaringstelling (vgl. art. 20, lid 2 onder c, Wet Bopz) is nodig dat het gevaar zo onmiddellijk dreigend is dat toepassing van paragraaf 1 van hoofdstuk II Wet Bopz niet kan worden afgewacht. Een inbewaringstelling is een spoedeisende maatregel. Met betrekking tot de inbewaringstelling (in het ontwerp van wet nog `spoedopneming' genaamd) vermeldt de toelichting:

"De ondergetekenden merken hierbij op, dat zij de spoedopneming als een noodmaatregel zien. Het is een soort ingrijpen van overheidswege, in wezen vreemd aan de overheidszorg op het gebied van de (geestelijke) volksgezondheid. De mogelijkheid tot zodanig ingrijpen kan echter niet worden gemist. Er kunnen zich gevallen voordoen, dat iemand in een acute crisis-situatie komt te verkeren, waarin hij gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen, of waarin hij nauwelijks is af te houden van het begaan van een gemeen-gevaarlijk misdrijf. In dergelijke gevallen, maar ook alleen dan zal tot toepassing van de noodmaatregel worden overgegaan. In alle andere gevallen zal de procedure voor het verkrijgen van een voorlopige machtiging moeten worden gevolgd. Het karakter van noodmaatregel brengt ook mee, dat de geldigheidsduur zo beperkt mogelijk moet worden gehouden."(3)

2.4. De rechtbank is derhalve uitgegaan van een verkeerde maatstaf. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. De subsidiaire motiveringsklacht behoeft geen bespreking meer.

3. Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden,

1 Volgens de beschikking is ook betrokkene zelf gehoord; in het proces-verbaal van de zitting wordt betrokkene niet onder de aanwezigen vermeld.

2 MvT, Kamerstukken II 1970/71, 11 270, nr. 3, blz. 12. Zie ook de nadere MvA, Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, blz. 17-18. Zie over het gevaarscriterium onder meer: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 3.2 op art. 2 (W. Dijkers); P. van Ginneken, Het gevaarscriterium bij onvrijwillige opneming in een psychiatrisch ziekenhuis, MGv 1994, blz. 651-667. Voor een voorbeeld: HR 27 februari 1998, NJ 1998, 547.

3 MvT, Kamerstukken II 1970/71, nr. 3, blz. 15. Zie ook: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 1B op art. 20 (W. Dijkers).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature